- al
- al1{{/term}}〈bijwoord〉1 [tijd]déjà2 [versterking]par3 [toegeving]bien que 〈+ aanvoegende wijs〉4 [voortdurendheid]en 〈+ tegenwoordig deelwoord〉♦voorbeelden:1 daar is hij al • le voilà déjà2 zij waren al te uitbundig • ils étaient par trop enthousiastes3 zo hij al rijk wordt, gelukkig wordt hij niet • même s'il devient riche, il ne sera pas heureux pour autantal ben ik arm, ik ben gelukkig • bien que je sois pauvre, je suis heureuxal naar gelang • selon, suivant4 hij sprak al lachend • il parlait en riantzij kwamen al nader en nader • ils s'approchaient de plus en plusdat heb ik goed gedaan, al zeg ik het zelf • je l'ai bien fait, sans vouloir me vanter¶ wie er al niet rookt! • tout le monde fume maintenant!je kunt er al of niet gebruik van maken • tu peux t'en servir ou nonvertel me waar je zo al geweest bent • raconte-moi où tu as étévertel me wat je zo al gedaan hebt • raconte-moi tout ce que tu as fait————————al2{{/term}}〈onbepaald voornaamwoord〉1 tout (toute, tous, toutes)♦voorbeelden:1 al de moeite • tous les effortste allen tijde • à tout momental het vlees • toute la viandezij gelooft al wat hij zei • elle croit tout ce qu'il a dital wie • quiconqueal met al • tout bien considérémet schil en al opeten • tout avaler, même la peau
Deens-Russisch woordenboek. 2015.